Kans voor gemeenten: sociale innovatie en transnationale samenwerking
Samen met de buurt een methode ontwikkelen om meer mensen uit de wijk aan meer activiteiten gericht op werk te laten deelnemen. Als gemeente met een gemeente uit een andere EU-lidstaat proberen of langdurig werklozen op een andere manier aan werk kunnen worden geholpen.
Dit en meer kan dadelijk met steun van het Europees Sociaal Fonds (ESF). Naar verwachting is het vanaf eind april 2015 mogelijk subsidieaanvragen in te dienen voor projecten op het gebied van sociale innovatie en/of transnationale samenwerking. Hiervoor is circa 5,3 miljoen euro beschikbaar.
Wat verstaan we onder sociale innovatie verstaan en wat komt kijken bij transnationale samenwerking?
“Sociale innovatie is een veel gebruikt begrip”, aldus Marijke Koning van de directie Re-integratie en Participatie van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
“In de ESF periode 2007-2013 ging het om sociale innovatie binnen arbeidsorganisaties. Er was subsidie beschikbaar om bijvoorbeeld werkprocessen binnen een productiebedrijf anders (en beter) in te richten. In de periode 2014-2020 gaat het om sociale innovatie binnen de lokale samenleving met het oog op arbeidstoeleiding. Er is geen heldere definitie voorhanden die onmiddellijk duidelijk maakt wat daarbij onder sociale innovatie moet worden verstaan. Om het begrip meer handen en voeten te geven is aan de Erasmus Universiteit Rotterdam gevraagd het begrip uit te werken. Aan de hand van een uitgebreide literatuurstudie zijn de onderzoekers uitgekomen op een aantal voorwaarden waaraan projecten moeten voldoen, willen zij als sociaal innovatief (gericht op actieve inclusie), omschreven kunnen worden.”
Wat betreft transnationale samenwerking geeft Marijke Koning aan dat de Europese Commissie veel waarde hecht aan van elkaar leren, of eigenlijk: met elkaar leren, vooral lidstaten onderling. “Daar zijn transnationale samenwerkingsprojecten voor bedoeld. Nederland heeft ervoor gekozen om als eis te stellen dat deze projecten eveneens gericht moeten zijn op actieve inclusie, met andere woorden: dat zij bijdragen aan arbeidstoeleiding. Het kan daarbij gaan om sociaal innovatieve projecten zoals hierboven beschreven, maar dat is niet verplicht. Wel geldt bijvoorbeeld dat een Nederlandse subsidieaanvrager moet samenwerken met een organisatie uit tenminste één andere lidstaat.
Ervaringen uit het verleden hebben geleerd dat, wil een transnationaal samenwerkingsproject goed verlopen, van tevoren over een aantal organisatorische zaken duidelijke afspraken tussen de partners moet worden gemaakt. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een afspraak over de werktaal die wordt gebruikt of over de monitoring van de voortgang van het project.
Aanvragen voor beide type projecten zijn mogelijk tot 31 december 2019 of tot het moment waarop het subsidiegeld op is.